‘Geef toch gewoon eens een miljoen aan het Ascii-cafe’
Midden jaren negentig kende Amsterdam een levendige (underground) cultuur rondom nieuwe media. Vijf jaar later heeft de Nieuwe Economie deze cultuur naar de marge verdrongen. Doodjammer voor de stad, vinden internetcritici Geert Lovink en Patrice Riemens dat. Kan de gemeente niks beters verzinnen dat dat marginale broedplaatsenbeleid?
|
Het ASCII-cafe in de kelder van het Fort van Sjakoo. FOTO: Serge Ligtenberg
|
NA DE TWEEDE Wereldoorlog verloor Amsterdam de ene industrie na de andere; slechts de luchthaven Schiphol overleefde. De werkloosheid bereikte een dramatisch hoogtepunt in de jaren tachtig, toen de stad tegelijkertijd te maken kreeg met de instroom van immigranten en burgers uit de voormalige Nederlandse kolonien.
De oorspronkelijke inwoners waren verhuisd naar moderne buitenwijken en de massale renovatie van sociale woningbouw begon. Speculatie met leegstaand onroerend goed en een schreeuwende vraag naar huisvesting veroorzaakten de opkomst van een sterke kraakbeweging. Juist in deze periode slaagden onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam erin hun instituut tot een van de weinige transatlantische knooppunten van het internet -toen nog een obscuur academisch netwerk- te maken. In de Watergraafsmeer werd de Amsterdamse internet-economie geboren.
Ongeveer tegelijkertijd ontstonden in de nieuwe-mediasector allerlei culturele initiatieven. Het tijdschrift Mediamatic, hackersprovider Xs4all, politiek cultureel centrum De Balie en de voormalige hippiepoptempel Paradiso richtten samen de Maatschappij voor Oude en Nieuwe Media in de Waag op; het Dutch Design Institute begon zijn congressenreeks Doors of Perception; de publieke kabelomroep Salto gaf een podium aan kleine, alternatieve zendgemachtigden zoals Hoeksteen TV. Amsterdam werd ook de stad voor beginnende ondernemers in de nieuwe media, zoals 1V 3000, Desk.nl en freelance webontwerpers.
Al deze initiatieven ontstonden in de vroege jaren negentig, bereikten hun mythologische hoogten vijf jaar later en vestigden zich definitief op de breuk van het nieuwe millennium – of hielden juist toen op te bestaan. Want de verleiding tot commercialisering van de activiteiten en het uitblijven van overheidssteun op het juiste moment, hebben tot aanzienlijke kaalslag geleid.
Een exemplarisch voorbeeld hiervan is de geschiedenis van De Digitale Stad (DDS). Deze internetgemeenschap, gelanceerd in januari 1994, evolueerde van een enthousiast, lowtech en non-budget initiatief tot een professionele, door technologie en commercie gedreven organisatie. In december 1999 vernamen de met stomheid geslagen ‘bewoners’ van de virtuele stad dat de directie ervoor had gekozen als bedrijf verder te gaan en dat verdere uitbouw en ondersteuning van de gemeenschap niet langer belangrijke doelstellingen waren.
Onderzoekers telden in 1998 tienduizend banen in de nieuwe-mediasector, voornamelijk in de technische dienstverlening en het webontwerp. De werkelijke bijdrage van de sector aan de stad moet echter vooral worden gezocht in de sfeer van het ‘stadsimago’.
In de hedendaagse politieke retoriek wordt een rijke en technologievriendelijke (multi)culturele sector gezien als een magische formule om de lokale economie een impuls te geven. Mediakunstenaars, -ontwerpers en -critici voeden scholen en universiteiten met ideeen en leraren. De nieuwe mediacultuur pretendeert zelfs de verdwijnende publieke sfeer opnieuw uit te vinden. Bovendien draagt ze als techno-rave dubscene bij aan een spannend nachtleven dat nieuwe computerexperts aantrekt. Maar het is de vraag hoeveel bestaansrecht deze cultuur in Amsterdam nog wordt gegund.
Begin vorig jaar kondigde het Amerikaanse Cisco, producent van netwerkschakelaars, aan dat het Amsterdam als Europees hoofdkwartier had gekozen, wat de regio duizenden goedbetaalde banen voor hoogopgeleiden zou opleveren. Ook het hoofdkantoor van multinational Philips is inmiddels verhuisd naar Amsterdam en Europese dochtermaatschappijen van Amerikaanse starters komen en gaan.
Maar waar moeten die werknemers in godsnaam allemaal wonen, zullen veel Amsterdammers zich afvragen. Gaan die IT-yuppen niet ons hele systeem van sociale huren om zeep helpen? Want de druk op de stad wordt nu al voelbaar. Plotseling hebben zakenpakken de terrasjes overgenomen. Hun trek naar de stad leidt tot meer dure bars en restaurants en ze huren appartementen tegen prijzen waarvan tot voor kort niemand nog durfde dromen.
In eigenlijk maar een paar jaar tijd is Amsterdam zo duur en sjiek geworden dat beginnende kunstenaars er niet eens meer over denken naar de stad te verhuizen. En de gemeenteraad heeft met zijn actieve ontruimingspolitiek (denk aan de Kalenderpanden) bijgedragen aan deze voor hen vijandige omgeving. Daar moeten dan volgens goed sociaal-democratisch gebruik wel ‘broedplaatsen’ voor jonge kunstenaars voor in de plaats komen, maar dat nieuwe beleid is te mager en komt waarschijnlijk te laat. Want er zijn ‘bijna geen leegstaande en goedkope panden meer.
Valt deze eenzijdige ontwikkeling nog te keren? Misschien. Met de eerste serieuze terugval van de Nieuwe Economie en de consolidatie door de machten van de Oude Economie, wordt voor het eerst kritisch gekeken naar de verbanden tussen Nieuwe Economie en (nieuwe-media) cultuur. De meest opvallende uitkomst daarvan is dat door de technische ontwikkelingen de manier van zakendoen op internet in korte tijd sterk is veranderd. Ook de Nieuwe Economie begint de vorm aan te nemen van een zakelijke moloch. De strategie is de jonge honden kapot te laten gaan of te laten overnemen door de grote jongens van de Oude Economie. Want de drijfveer is ook hier geld, niet technische -laat staan sociale- vooruitgang.
OM TE voorkomen dat de culturele sector, na eerst als katalysator te hebben gefunctioneerd, definitief wordt teruggedrukt in de marge, is een gedegen en kritische maar niet moralistische blik op deze internet-economie van cruciaal belang. Alleen dan is het mogelijk dat de resten van de Nieuwe Economie-hype en de nieuwe-media-cultuur op gelijke voet met elkaar kunnen converseren.
Een probleem hierbij is het gebrek aan begrip, om niet te zeggen gebrek aan respect, dat niet-commerciele digitale initiatieven ten deel valt, nu het internet volledig in commercie lijkt te zijn opgegaan. Wat overigens niet wegneemt dat men er wel als de kippen bij is om de credit op te eisen als in die hoek onverhoopt iets opvallends gebeurt. “Dit gebeurt toch maar in ons kleine Nederland,” klinkt het dan. Maar geen woord over alle risico’s die inmiddels gelopen zijn.
Verder wreekt zich op het gebied van de (ondersteuning van) digitale cultuur het gebrek aan coherente visie en de overdaad aan administratieve rompslomp in het Nederlandse cultuurbeleid. Zo bedient ook de rijksoverheid zich in haar Nederland-gaat-digitaal-campagne van de broedplaatsenterminologie, maar evenmin als het Amsterdamse gemeentebestuur slaagt Den Haag erin daaraan een concrete invulling te geven, gerelateerd aan bestaande initiatieven.
Alle plannen moeten bovendien in strakke administratieve trajecten worden gegoten, waarbij resultaat van tevoren zichtbaar moet worden gemaakt en gegarandeerd. Vernieuwende of originele ontwikkelingen vallen hierdoor snel buiten de boot. Ja, de Maatschappij voor Oude en Nieuwe Media heeft een miljoen per jaar gekregen. Maar waarom niet eenzelfde bedrag direct overmaken aan het Ascii-cafe, het gratis-internetcafe van enthousiaste nerds onder het Fort van Sjako in de Jodenbreestraat? Dat zou pas van politieke moed getuigen.
Parool 02-02-2001 / GEERT LOVINK, PATRICE RIEMENS