DE DUIVEL, HET MEISJE EN DE DOOD

 DE DUIVEL, HET MEISJE EN DE DOOD


Vrij Nederland, 6-2-1999:

Justitie heropent het dossier-Lupi
– door Natasha Gerson en Wilja Jurg

M.Lupi

Marco Lupi

In de vroege ochtend van 21 april 1990 werd in de Groningse Poststraat het ontzielde lichaam gevonden van de tweeentwintig-jarige Marco Lupi. Naast het woeste kraakbolwerk in het voormalige boekhuis van Wolters-Noordhoff, waar Lupi woonde. Zelfmoord, beweerden de krakers. ‘Marco Lupi is omgekomen door massaal geweld,’ houdt de Groningse politie nog altijd vol. Ook al leverde het onderzoek destijds niets op. Nu het strafrechtelijk onderzoek wordt heropend, vertellen enkele betrokkenen voor de eerste keer hun verhaal.

Voorjaar 1990. Aan alles was te merken dat het beruchte Wolters-Noordhoff-complex (WNC) aan de Oude Boteringestraat zijn langste tijd gehad had. Veel bewoners wilden de ontruiming niet afwachten en vertrokken. De overgebleven diehards werkten op elkaars zenuwen en vergaderden eindeloos. Over taakverdeling, over vrouwen, over strategie. Aan de uiteindelijk bereikte consensus zou niemand zich houden. De verstandhouding met de buurt was door de capriolen van een groep wilde ‘bierpunks’ tot een dieptepunt gedaald. Anne, ook wel ‘De Friese Bank’ genoemd -je kon bij hem binnenploffen en een tientje lenen- is ex-bewoner van het pand. Hij was een van Marco Lupi’s beste vrienden. Ze gingen regelmatig samen op de fiets het land door. Anne: ‘Er was allang een kraakscene in Groningen, maar krakers zoals wij hadden ze nog nooit meegemaakt.’

De krakers verkeerden in een constante staat van oorlog met de Z-side, een groep supporters van FC Groningen, en met de extreem-rechtse volgelingen van Eite Homan. Janfie, destijds kind aan huis in het WNC: ‘Die hadden in hun stamcafe de Bruine Ruiter een rij foto’s hangen van punks die ze nog op hun sodemieter wilden geven.’ Er waren altijd vernielingen, fietsdiefstallen en heel veel geluidsoverlast. Het was niet verwonderlijk dat de omwonenden en de middenstand zich verheugden op het ‘prestigeproject’ dat voor het WNC in de plaats zou komen: een fijne, rustige bibliotheek. Janfie, saxofonist bij de skaband Jammah-Tammah: ‘We waren ook heel erg, maar het maakte me toen niks uit om overal met de nek aangekeken te worden. We waren flink losgeslagen, maar toch heb ik veel wat ik nu weet, geleerd in het WNC. Het was niet alleen chaos, het WNC was ook het eetcafe, de concertzaal waar honderden bands hebben opgetreden. In de zon op de stoep zitten met je maatjes, mensjes kijken. En je had altijd probleemjongeren in Groningen, en die zullen er altijd zijn.’ Anne: ‘Die gabbers in de Oosterparkbuurt waren er toen ook al, hoor. En boeren in het wild. Crowd control is nooit de sterkste kant van Groningen geweest.’ Janfie: ‘Wij beheersten het centrum. Dat kon niet meer.’ Toen er iemand met een stuk kaas onder zijn jas werd betrapt in Albert Heijn, waarna er een meute uit het pand stroomde om hem te ontzetten en daarbij een agent een schedelbreuk opliep, was het de gemeente duidelijk. ‘Het WNC moest weg. En snel. We wisten dat het onafwendbaar was, hoor. ‘

WNC

Het gekraakte Wolters-
Noordhoff complex

Daar kwam ook nog de malheur van Marco Lupi bij. Lupi was een echte politieke kraker. Zonder een bons te zijn, stond hij tamelijk hoog aangeschreven in de hierarchie van het pand. Enig benul van maatschappelijke verhoudingen was hem niet vreemd. Anne: ‘In het land der blinden, he. Lupi was gewoon wel snugger.’ Wel een crusty. ‘Niet wassen, veel drank.’ Het verdwijnen van het WNC ging hem zeer aan het hart. In zwartgallige monologen, waaronder persiflages en imitaties van heilspredikers, Groningse gezagsdragers en GHBIJ. Hiltermann, zette hij via Radio de Zwarte Hemel iedereen die hem niet zinde voor schut. Sinds zijn vriendin Karin betrokken was geraakt bij een feministische groep was hij nog harder en cynischer geworden. ‘Wij probeerden algemene voorbeelden van seksisme binnen de beweging aan de kaak te stellen, en hij voelde zich op zijn pik getrapt,’ zegt-Min, die met Karin in het eetcafe Volxkeuken Salmonella werkte. ‘Ik had de indruk dat zijn vrienden die agressie aanwakkerden. Zij vonden zijn tirades tegen die “kutten” wel grappig.’ Karin zelf zou na Lupi’s dood schrijven: ‘Lupi was vier jaar lang mijn kameraad, mijn geliefde en tegenstander. Samen bouwden we het pand op’ (actieblad NN, 59, 14-5-1990).

Lupi was, zoals Anne het uitdrukt, geen jongen van de ‘horizontale revolutie’, maar zijn vriendin ‘hondstrouw’. Herrie, vaste bezoeker van het inpandige nachtcafe de Perfectie: ‘Humeurige typen waren het.’ Karin, destijds in haar brief in NN: ‘Honderden keren gebeurde hetzelfde in onze ruzies. Boze woorden, pogingen tot uitleg, smeekbeden, weglopen en weer teruggaan. We gingen er allebei kapot aan.’ Dat zij het uitmaakte, zo vlak voor de ontruiming, ‘knakte hem finaal,’ zegt Anne. “‘Dat mag niet,” herhaalde hij steeds, “dat kan ze niet maken.”‘ Wat het precies was dat Karin niet kon maken, verzwijgt hij nog steeds. Min niet. Ze vertelt dat Karin sinds enige tijd een ander had. ‘Ik vond Karin een schat van een meid,’ zegt ze. ‘Eerlijk, heel serieus. Maar haar keuze in mannen was verschrikkelijk. Al haar feministische ontwikkeling ten spijt had ze ineens dit exemplaar opgeduikeld. Had nog een straf uitstaan in Duitsland, waar hij vandaan kwam. Hij werd gezocht voor het afbijten van de duim van een agent. Noemde zich “Satan”, nota bene. Een griezel van de bovenste plank. Niemand die er iets van begreep.’ Lupi bedreigde Karin en ‘die mof’. En dreigde veelvuldig met zelfmoord. Hij ondernam daar ook een poging toe, dronk een flesje verdelgingsmiddel leeg.

Anne: ‘Dat had weinig effect. Natuurlijk was het eng allemaal. Maar ik was ook nog maar jong, en het was een enge tijd. Tegenwoordig zou ik in zo’n situatie misschien wel, eh, professionele hulp voorstellen, of zo. Toen dacht ik: ach, die draait wel weer bij . Er is altijd wel iemand drama aan het maken in zo’n pand.’

Op die bewuste avond kon Anne het even niet hebben. ‘Toen hij weer aan kwam bleren, ben ik naar mijn kamer gegaan. Om een uur of zeven ben ik op bed gaan liggen.’ Nadrukkelijk: ‘En daar ben ik tot ‘s ochtends zeven uur, toen de politie bij zijn lichaam stond, niet meer vandaan geweest.’ Min: ‘Ze hebben hem gewoon in zijn sop, of liever gezegd vet, laten gaarkoken.’ Karins versie van die nacht in actieblad NN: ‘Vlak voor zijn dood heeft hij me opgezocht. Het was afschuwelijk. (…) Als een razende ging hij door de kamer en vernielde alles wat hij tegenkwam. Ik was verlamd van schrik en angst. Voor mij is het duidelijk dat hij toen een aantal van zijn verwondingen moet hebben opgelopen. ‘

Karin, tegenwoordig peuterleidster, wil nooit meer over die tijd praten, laat haar vriendin Baike weten. Ze heeft destijds alles gezegd wat er te zeggen viel. Niet helemaal, volgens Min. ‘Ze was die nacht niet alleen. Er brak een nogal heftige vechtpartij uit tussen Lupi en Satan. Ik hoorde Karin gillen: niet doen, toe nou, hou op. Ik heb het nog geprobeerd, maar niemand wilde er heen om ze uit elkaar te halen. Zijn vrienden vonden zeker dat het er maar eens van moest komen.’ Janfie: ‘Ik ging me niet bemoeien met privetoestanden.’

Het liep tegen de ochtend toen Lupi, bloedend maar springlevend, naar de andere kant van het pand afdroop. Speedfreak Herrie: ‘Toen ik langzaam maar keihard op de trap hoorde stampen, heb ik gekeken. Hij zag me wel, maar zei niks, en ik ook niet. Hij was krijtwit, met smeuren op zijn gezicht. Haalde zijn neus op en fluimde bloed. Hij liep zo, met zijn tenen naar binnen. Ladderzat, dacht ik. Ik was allang blij dat Lupi me met rust liet. Ik woonde daar niet, maar sliep vaak op de kamer van een jongen die Peter heette, als die er niet was. Nou ja, sliep. Een oog open.’ Hoog tussen de hanenbalken, bijna in de nok van het dak, had Lupi een eigen plekje getimmerd waar hij wel vaker kwam om na te denken. Met het ochtendgloren moeten de laatste jaren van zijn leven zich zo, in omgekeerde volgorde, aan hem hebben gepresenteerd. Ver beneden hem de reusachtige metalen bak waar de krakers zich tijdens de ontruiming in zouden verschansen. Een met radiatoren en beddenspiralen dichtgelast fort, duister, met maar twee manieren om te vluchten. Naar boven, of uit een zwaar luik op winkelwagenwieltjes, dat opende naar de Poststraat. Daarboven de drie langzaam oplichtende halve vloeren en kale balken van de etages waar Lupi eens samen met anderen aan had getimmerd. Met Karin. Misschien dacht Lupi, terwijl hij daar zat, aan zijn stiefvader, aan zijn broer. Aan zijn moeder, met wie hij al jaren nauwelijks contact had. Op een gegeven moment moet hij zijn opgestaan, precair wankelend op zijn vlondertje. Hij moet een touw hebben gepakt, het om de balk hebben geslagen. Geknoopt. En hij moet zijn gesprongen. Het touw brak. Herrie was niet de enige die Lupi’s laatste, gesmoorde schreeuw hoorde, en hoe hij viel, hotsend in stotend tegen laag na laag van balken en uitstekende planken, zo’n twaalf meter naar beneden op de aardenvloer. Maar Herrie houdt vol dat hij niet weet wie als eerste bij de dode Lupi was. ‘Je denkt toch niet dat ik me gemeld heb, van: kan ik misschien ergens mee helpen?’ Hij heeft alleen alles gehoord. Niemand gezien, daar wil hij het graag op houden. Solidariteit? En eigenbelang, geeft Herrie griftoe. Sinds een jaar of zes woont hij in een gebutste, met mos begroeide camper, geparkeerd naast een grote loods. ‘Ik heb mijn verhaal toen wel een paar keer gedaan, hoor. Sommige mensen waren best blij toen ik uit de stad verdween.’ Herrie beheert de loods voor een ‘ouwe kraakbons’ die tegenwoordig in de wiet zit. Die betaalt hem als knipper en bewaker. Het plattelandsleven bevalt hem. Hij laat foto’s zien van zijn bejaarde, manke hondje met een mol in haar bek. Herrie is vijfentwintig en ziet eruit als veertig. Seropositief, maar het ontbreekt hem aan de discipline om een combinatietherapie vol te houden. ‘Ik ben secuurder op die planten dan op mezelf.’ Achteraf gezien denkt hij dat wat er die ochtend gebeurde vanuit een soort reflex plaatsvond. ‘Verstandsverbijstering. Krakerswantrouwen. Hadden ze daar eerst ik weet niet hoe lang lopen werken aan hun barricadering, hun boobytraps, hun ontruimingsplan. Ik weet niet wat er allemaal om hem heen stond en lag, dat de politie niet mocht zien. Ik denk dat ze bang waren dat de ontruiming vervroegd ingezet zou worden, op grond van de openbare orde. En daar waren ze nog niet klaar voor.’ Dat Lupi daar op dat moment geen rekening mee had gehouden, was ‘logisch’, hoorde hij zeggen, maar Lupi had vast niet gewild dat de smeris alles even in ogenschouw zou komen nemen. Hij hoorde hoe het vluchtluik naar de Poststraat moeizaam werd opengeschoven. Daarna was het even stil. Herrie: ‘Wat wilde ik graag weg daar. Maar net toen ik me had aangekleed, kwam een van hen terug met een ander, nieuw persoon. Die hoorde ik zeggen: “Zijn jullie helemaal maf geworden. Haal binnen!”‘ Weer dat luik. Weer stilte. En daarna weer geschuif en gerommel.

Medestanders

Groningen, 6 juli 1990, het begin van het
proces tegen de krakers van het Wolters-
Noordhoff-complex. Medestanders moedigen
de krakers, die worden binnengeleid, aan.

Het verhaal van Herrie strookt met de verklaringen, vorige week in de Groninger Gezinsbode, van een aantal getuigen uit het aan de overkant gelegen universiteitsgebouw. Die hadden in de vroege ochtend iemand zien liggen. Zou het een dronken punk zijn -dat gebeurde wel vaker- of was er iets ernstigs aan de hand, vroegen ze zich af. Tot hun opluchting was er even later niemand meer te zien. Zeker naar huis gestrompeld. Totdat even later, op dezelfde plaats, politie stond. En er potverdorie toch een dode bleek te liggen.

Herrie heeft het lichaam van Lupi niet meer gezien. Nadat hij die ochtend het pand verlaten had, ging hij onmiddellijk de andere kant op, en dwaalde urenlang door de stad. Belde ergens de politie om te zeggen dat er in het WNC een ongeluk was gebeurd. ‘Ze snauwden dat ze dat al wisten en hingen op.’

Anne blijft zweren bij de versie die de krakers na de beschuldigingen destijds op een haastig getypt A-vijfle naar buiten brachten. Dat Lupi van het dak gesprongen moet zijn. Anne heeft vanuit zijn kamer, op de hoek van de Oude Boteringestraat en de Poststraat, niets gezien of gehoord, behalve ‘misschien een soort plof’. Anne: ‘Ze doen altijd net alsof hij daar de halve nacht lag. Maar ik weet bijna zeker dat het zo’n vijf minuten geweest moeten zijn, ten hoogste een kwartier, voor er politie bij was. Die hebben hem uren laten liggen. Ik heb tegen de smeris gezegd: doe tenminste een laken over hem heen, anders neem ik hem weer mee naar binnen. Dat “weer”, daar ben ik in die verhoren toch over doorgezaagd.’

Satan vertrok onmiddellijk uit het WNC. Vier dagen na de dood van Lupi verklaarde de toenmalige persofficier van het Groningse parket van justitie, mr. M.H.Geerds, dat de politie zelfmoord ‘uitgesloten’ achtte. Er zou zijn geconstateerd dat Lupi onder andere twaalf gebroken ribben, twee hoofdwonden en inwendig letsel had. Er had geen bloed gelegen op de plaats waarhij was aangetroffen. Lupi’s vele verwondingen strookten niet met de versie van de krakers: een ongehinderde val van het dak. Lupi, verkondigde Geerds met veel misbaar in het Nieuwsblad van het Noorden (24-4-1990), was het slachtoffer van ‘massaal geweld’. Lupi’s nieren, lever en milt waren volgens hem ‘vernield’. ‘Beschadigd’, zou patholoog-anatoom professor Elema later nuanceren. Een sectierapport liet, wegens ziekte van de arts, drie maanden op zich wachten en werd pas kort voordat het onderzoek werd gesloten, gepresenteerd. Ondertussen bleven Lupi’s huisgenoten collectief verdacht. Overal zinderde het van de geruchten. Lupi zou bedwelmd zijn geweest met ether! Zijn dood moest als een macabere waarschuwing van de Z-side worden gezien! De dag waarop hij stierf, zou niet toevallig dezelfde zijn als de geboortedag van Hitler! Binnen de kraakbeweging, tot Nijmegen en Amsterdam aan toe, circuleerden andere theorieen. Was Lupi wellicht informant, of er juist een op het spoor geweest? Het vlugschrift ‘Lekker Fris’ riep het WNC op zich te verantwoorden. Anne: ‘Anders riepen ze altijd dat de politie en de burgerlijke pers er maar op los liegen, nu geloofden ze die meteen, en ons niet.’

Lupi’s vrienden en kennissen werden op vrijwillige basis door het moordteam gehoord. Anne: ‘Ze wilden maar een ding horen, een bekentenis dat we hem met zijn allen verrot hadden getrapt.’ Coosje, een vriendin: ‘Verwarring, verdriet, dat paste niet in hun straatje, dat zagen ze niet.’ Ze nam het gesprek dat ze uit eigen beweging met een rechercheur had op, en schreef het uit in haar dagboek: ‘Dan kon ik eventueel verantwoorden wat ik had gezegd. Ik was bang dat me dingen toegeschreven zouden worden.’ Volgens haar afschrift ondervroeg de rechercheur haar over het verplaatsen van Lupi’s lichaam. Omdat dat overduidelijk was gebeurd, zei hij tegen haar dat hij niet twijfelde aan moord. Waarom? vroeg Coosje. Misschien is er wel van de ene zelfmoord een andere zelfmoord gemaakt. Dat begreep de agent niet. Coosje vroeg onmiddellijk daarop of het strafbaar is om een lichaam te verplaatsen. Maar de rechercheur ging noch op haar suggestie in, noch op haar vraag. Hij bleef doorvragen over de ‘onderlinge agressie in het pand’.

De krakers haakten af. Zo vlotte het onderzoek niet erg. Maar dat lag niet alleen aan de politie: die klaagde tot in de kranten toe over de beperkingen die het openbaar ministerie hen had opgelegd. Naar verluidt zou dat iets te maken hebben met het bezoek van de koningin aan Haren (Nieuwsblad van het Noorden, 5-5-1990). Terwijl Geerds eind juni ‘zelfmoord nog steeds uitgesloten achtte’ (Nieuwsblad van het Noorden, 27-6-1990), werden er vreemde bokkensprongen gemaakt. Anne: ‘Een kennis uit de buurt, iemand die Lupi nota bene nauwelijks had gekend, werd bij zijn huis aangesproken door stillen. Of ze even binnen mochten komen. Ja, hoor. Werd zijn hele kamer omgespit. Toen ze zijn voetbalschoenen vonden, zeiden ze: jij kan zeker wel hard schoppen, he?’

WNC

Het WN-complex is ontruimd. Burgemeester
Staatsen spreekt zijn opluchting uit.

Een maand na Lupi’s dood werd het WNC ontruimd. Zoals verwacht met een complete ravage als gevolg. Een miljoenenschade. De interieurs van twee naastgelegen percelen, dat van het ‘yuppencafe’ Forum en een advocatenkantoor, werden kort en klein geslagen. Het autootje van een jong gezin dat drie weken eerder in Groningen was komen wonen, belandde op de barricaden. Het was evident dat de krakers van het WNC niet populair waren. Op de daken zaten buurtbewoners met spandoeken om de breekteams aan te moedigen: ‘Hup, blauw!’ De journalisten van de lokale pers deelden nasi met de ME. Er waren zo’n honderdvijftig arrestanten. ‘Viezeriken, viezeriken,’ scandeerden de omstanders terwijl ze werden afgevoerd. Anne: ‘Ach ja, het gesundes Volksempfinden vierde hoogtij.’

De zaak-Lupi had de publieke opinie ongetwijfeld beinvloed. Het mysterieuze incident werd genoemd in bijna elke nabeschouwing van het WNC. ‘Laatste vesting krakers wekte angst en agressie’ (Het Parool, 28-5-1990). ‘Sinistere sfeer bij krakersbolwerk’ (Trouw, 26-5-1990).

daderschema

Het daderschema op grond van de CRI-
analyse. Anne: ‘Het commandocentrum was
een babyfoon’

Maar het interessantste document uit die tijd is de analyse die de Criminele Inlichtingen Dienst met de Bijzondere Zaken Centrale en het Recherche Bijstandsteam Noord maakte om tot een collectieve veroordeling te komen volgens artikel 140: lidmaatschap van een criminele organisatie. Zo zou de schade van de rel, desnoods jaren later, verhaald kunnen worden op de deelnemers (Geerds in NRC, 29-5-1990: ‘Ze worden van lieverlee ouder en krijgen een inkomen, mag je hopen’). Of anders op hun ouders. De jongste arrestant was een meisje van veertien. ‘Voor de ontruiming was een draaiboek opgesteld met als doel zoveel mogelijk krakers voor de rechter te brengen’ (NRC, 17-7-1990). In de CRI-analyse kreeg elke arrestant op basis van verklaringen en BVD-dossiers een plaatsje in een straf organisatiemodel, onderverdeeld in groepjes met kopjes als ‘leiders’ en ‘verbinding’ en ‘commandocentrum’. Anne: ‘Leiders heb ik niet gezien, communicatie was een babyfoon en verder was het een grote teringbende.’

Om de 136 overgebleven, veelal naamloze verdachten, minimaal tien dagen te kunnen herbergen, in voorbereiding van wat tot dan toe ‘het grootste strafproces in de Nederlandse naoorlogse geschiedenis’ zou worden, waren overal in het land cellen vrijgemaakt. Zelfs een buiten dienst gestelde gevangenis in Winschoten werd tijdelijk heropend. Voormalige bewakers werden tijdelijk uit de vut gehaald. Groningse rechercheurs reisden stad en land af om mensen tot verklaringen over elkaar te bewegen. Niet alleen Anne, die in Veenhuizen en later in Scheveningen zat, kreeg om dat doel te bereiken een lijkfoto van Lupi te zien. ‘Ik zei: ik weet hoe hij eruitzag, rot op.’ De destijds achttienjarige Ton, NN 093, had de dag voor zijn arrestatie net zijn laatste vwo-examen gedaan en ‘had gewoon weleens een ontruiming willen meemaken’. Toen een rechercheur Ton ervan beschuldigde dat hij zou sympathiseren met ‘types die hun eigen huisgenoten vermoorden’, schrok hij zo dat hij in het wilde weg tientallen verklaringen aflegde. NN 139, uit Rotterdam: ‘Ik had nog nooit van de zaak gehoord, toen ze me een heel naar plaatje lieten zien van een overduidelijk dode kraker. Tijdens het luchten hoorde je dan wie dat was. Je keek toch met een scheef oog naar die Groningers. Zit ik hier naast een killer, dacht je dan.’

De Groningse recherche moet in die tijd toch nog iets opgestoken hebben over de zaak-Lupi. Janfie, NN 097, die vastzat in Stadskanaal: ‘Ze stelden me op een gegeven moment vragen over Satan. Of het klopte dat hij iets met Karin had. Ze vroegen of ik dacht dat Lupi misschien in het pand zelfmoord gepleegd kon hebben. Ik zei: ja.’ Het moet in die tijd geweest zijn dat persofficier Geerds wat voorzichtiger werd. Hij sprak afwisselend van een ‘crime passionnel, die blijkbaar ook in die kringen voorkomt’ als van ‘de mogelijkheid van een ongeluk, waar ook rekening mee gehouden moet worden’ (Nieuwsblad van het Noorden, 27-6-1990). Janfie: ‘Toen ik vrijkwam, las ik in de krant dat in de gevangenissen geen nieuwe verklaringen over Lupi waren afgelegd. Ik ben nog weleens een van die rechercheurs tegengekomen. Hij herkende me best, groette vriendelijk: he Janfie. Ik dacht toen: als jij me herkent, weet je ook nog best waar we het over hadden.’

Kort nadat de laatste WNC-arrestant was vrijgelaten (het aanwenden van artikel 140 was overigens mislukt), werd het onderzoek naar de dood van Marco Lupi, alle eerdere boude uitspraken ten spijt, stilzwijgend gesloten. Madeleine de Noo, Marco’s moeder, had in eerste instantie zelfmoord aanvaard, maar ze was al snel gedwongen geweest de lezing ‘massaal geweld’ tegen haar zoon te accepteren. En ondernam dus verschillen-n de pogingen om duidelijkheid te krijgen. Op dat moment had ze het sectierapport nog niet gezien: er was haar alleen een conclusie voorgelezen door haar huisarts, met diens interpretaties. De brieven van haar toenmalige advocate werden nooit beantwoord, ‘nog geen ontvangstbevestiging’, zegt De Noo’s huidige advocaat, mr. M.A.M.Wolters.

Het dossier-Lupi is de eerste oude zaak die wordt heropend op instigatie van het comite ‘Groningen veilig’ -een initiatief van de vader van de vermoorde studente Anne de Wildt- dat zich ten doel stelt enkele dossiers uit het merkwaardige korpsverleden van Groningen opnieuw te beschouwen. In december had De Noo een gesprek met burgemeester Wallage, die haar duidelijkheid beloofde. Mr. Wolters werd op de zaak geattendeerd door een interview in de Gezinsbode met mevrouw De Noo over de houding van justitie. Een van zijn eerste stappen als haar raadsman was haar te adviseren om elk verder contact met de pers te vermijden. Wolters stelde vragen aan justitie over de oorspronkelijke rapportage, vroeg en kreeg een heronderzoek.

Volgens Wolters is het ook uitgesloten dat Marco zelfmoord pleegde. ‘Neemt u van mij aan, Marco werd vermoord.’ In het belang van het onderzoek weigert hij details uit de rapportage uit de doeken te doen. Hij interesseert zich niet voor verklaringen die moord tegenspreken. ‘Ik geloof niet dat een stoere jongen van tweeentwintig zelfmoord pleegt om een vriendinnetje,’ zegt hij. Madeleine de Noo heeft tegen hem gezegd dat de relatie tussen haar zoon en Karin ‘een niemendalletje’ was. ‘Mijn client kende haar niet.’ Karins vriendin Baike reageert verontwaardigd. ‘Ik weet dat Karin de moeder nog heeft geholpen met Marco’s crematie.’ Min: ‘Dat zowel Karin als dat pand zo belangrijk voor Lupi waren, zijn thuis, is voor zijn moeder denk ik te moeilijk te accepteren.’

Inmiddels is het Centraal Recherchepunt Groningen verantwoordelijk voor het vergaren van nieuwe informatie. We melden ons telefonisch. Het blijkt -het is vrijdagmiddag- moeilijk iemand van het team te vinden. Een agent: ‘Ze hadden beloofd dat er altijd iemand bij de telefoon zou zitten, nou ja.’ En als we nu een bekentenis zouden willen doen? De agent denkt even na en zegt: ‘Dan kun je het beste maandag even terugbellen.’ Anne: ‘Ach ja, het calvinistisch nihilisme van het noorden: we zijn allemaal in zonde ontvangen en geboren en het zal nooit wat met ons worden.’

Patholoog-anatoom professor Elema zegt dat hij zich niet kan herinneren dat hij de pers ooit over de sectie op Lupi te woord heeft gestaan. Laat staan dat hij gezegd zou hebben dat hij niet blij was met Geerds’ weergave van zijn bevindingen, zoals indertijd in het Groninger Dagblad had gestaan. ‘Als ik kritiek daarover had gehad, en dat is best mogelijk hoor, dan heb ik die intern geuit.’ Is hijzelf ervan overtuigd dat Lupi overleden is aan ‘massaal geweld” Maar Elema verwijst naar het openbaar ministerie. En dat volhardt in zijn weigering inzage te geven in het sectierapport en proces-verbaal. Een aanvraag in het kader van de Wet Openbaarheid Bestuur -aangevraagd door de Volkskrant- werd vorige week afgewezen. Ook een lijst met vragen van ons wordt ondanks toezeggingen tot informatie terzijde gelegd. Geerds’ opvolgster, persofficier mevr. A. van Bronsvoort, is allerminst geinteresseerd in de verklaringen die we willen toetsen. Hetzelfde geldt voor rechercheur Tijmers van het Centraal Recherchepunt Groningen. Hoe zat het met de sirop om Lupi’s nek? Had hij houtvezels in zijn haar en kleren? Of aarde, van de vloer? De stukken blijven potdicht.

Min is dan ook absoluut niet van plan medewerking aan het nieuwe onderzoek te verlenen: ‘Er valt niks meer te onderzoeken. De nabestaanden van Lupi, dat zijn voor mij Karin en Lupi’s vroegere vrienden.’ Bits: ‘Meer nog dan zijn moeder, die er haar eigen waarheden op nahoudt of een advocaat die aast op alle oude zaken die nu weer aanhangig zullen worden gemaakt. Ik werk er niet aan mee om de zaak voor de derde keer te laten misbruiken. Ik heb nooit getwijfeld. Dat doe je alleen als je indertijd Geerds en zijn vriendjes van het Nieuwsblad geloofde.’ Met door de tijd nauwelijks getemperde irritatie wijst ze erop hoe Hans Leber, journalist van het Nieuwsblad van het Noorden, zijn verslaggeving over de zaak- Lupi en het WNC in juni 1990 onderbrak om een bijdrage te leveren aan een uitgave van het Groninger korps van politie, ‘De slag om het WNC’. Onder het kopje ‘Goede samenwerking tussen pers en ME’ schreef hij: ‘Het gaat ver, om te zeggen dat het gezellig was. Maar de werksfeer was goed. (…) Van collega’s heb ik geen kritiek op de houding van de politie gehoord. Een goede zaak, lijkt me. En in ieder geval vermeldenswaard in een gedenkboekje, dat binnen het Groninger korps wordt samengesteld. Aan het verzoek om iets te schrijven, voldeed ik graag. Al was het om, ook namens mijn collega’s en de hoofdredactie, tevredenheid te uiten over de goede samenwerking.’ Min: ‘En daarna ging hij weer verder met het gekraai van Geerds over onze zogenaamde moord. Hij zal vast goed betaald hebben gekregen voor dat stukje propaganda destijds.’

Herrie hoeft ook niet zo nodig alsnog opgeroepen te worden. Hij zegt: ‘Toen al die moordverhalen de ronde begonnen te doen, twijfelde ik. Maar niemand ging in zijn eentje naar de politie. Al snel dacht ik: he, die heavvo van een Lupi, die had het maar niks gevonden als iedereen over hem tegen de wouten had lopen miauwen. Als ik het was geweest die daar toevallig uit het dak tussen de mollies en de kraaienpoten was gepletterd, dan had-ie mij even hard op straat geschoven. Dat klinkt hard, maar zo was het gewoon, en zo was Lupi ook. Live hard, die young.’

Coosje: ‘Ik heb een paar dagen voor Lupi’s dood, we zaten in een pand aan de Noorderhaven waar hij de radio wilde onderbrengen, met Lupi gepraat. Het gesprek ging over zelfmoord. Ik trok het me erg aan, want ik was verliefd op hem. Hou toch op over Karin, en kom bij mij, dacht ik steeds. Maar ik zei niks. Had ik dat maar wel gedaan. Ik heb me altijd afgevraagd of dat uitgemaakt had. Daar was ik zo mee bezig dat alle andere toestanden mij niet echt raakten.’ Ze begrijpt wel waarom Karin niet meer wil praten: ‘Zij hadden een intense relatie die voor anderen heel moeilijk te begrijpen was. Daar wordt dan alleen op teruggekeken in het licht van wat er gebeurd is, maar voor haar was het natuurlijk zoveel meer, was er ook een tijd voordat het misliep. Die moordbeschuldigingen moeten afschuwelijk voor haar geweest zijn.’ Waarom vroeg Coosje indertijd tijdens het verhoor of het strafbaar was om een lichaam te verplaatsen? Ik had alleen het gevoel, zegt ze, dat hij het in het pand gedaan moest hebben. ‘Ik weet niet waarom, echt niet.’

Janfie: ‘Volgens mij weet de politie alles allang. Dat ze alles in elk geval al lang hadden kunnen weten, staat voor mij als een paal boven water.’ Maar hebben de WNC’ers destijds niet wel erg veel aanleiding gegeven voor het misbruik van de zaak-Lupi, waar ze altijd over geklaagd hebben? Janfie: ‘Een paar mensen zijn zo ongelofelijk stom, zo spastisch bezig geweest, en dat is aangegrepen omdat men het nodig had om zich van het abces in de binnenstad, dat het WNC was, te ontdoen. Ik zeg toch: ik heb in die tijd veel geleerd. Ja, ik denk wel dat ik zou meewerken aan het onderzoek, ondanks alles.’ Anne: ‘Ondanks al het hun-rechts- staat-is-de-onze-niet, denk ik dat de meesten van ons daarvoor toch een vertrouwen van fair play hadden. Dat was bij mij daarna wel echt helemaal weg, natuurlijk. Voorgoed.’

De Groningse dichter Bart FM Droog, die Marco Lupi goed kende: ‘Lupi pleegde zeer waarschijnlijk zelfmoord. En heel toepasselijk, en terecht, ook wel, stierf het WNC met hem, na een orgie van bruut geweld. Nederlandse punks zijn altijd goed geweest in symbolisch, mysterieus en daarom goed gedocumenteerd sterven. Ivar de Rat, Hans Kok, Marco Lupi, ze hebben zich opgeofferd om de geschiedenis in te gaan als representatief tijdsbeeld. G.G.Allins ‘I’ll splatter my blood steeds. De Duivel, het Meisje en de Dood. Mooi, bijna, toch?’


terug