Advocaat van het linkse leed

 Advocaat van het linkse leed


In de overlijdensadvertentie stonden bij de rouwenden onder meer de Arrestantengroep Amsterdam, de Blaaskop en cafe Kanne, de Eurotop arrestanten de Huurdersvereniging de Pijp, het spekulatie onderzoeks kollektief en Voorheen Vogelstruys. Jan Donk, die op 28 februari overleed, was verdediger van actievoerend Amsterdam. Een maatschappelijk bevlogen man, die anders dan veel van zijn cliënten buiten de rechtszaal kon relativeren. Hij noemde zich wel ‘de advocaat van het kleine leed’.

Donk groeide op in een arbeidersgezin in de Rivierenbuurt. Hij volgde de mulo, zijn eerste baan was het ophangen van handdoekrollen in horeca-toiletten. Hij kwam terecht in de automatiseringsbranche en raakte via de Nieuwmarktopstand van begin jaren zeventig betrokken bij de kraakbeweging.

Hier deed hij – per slot van rekening al enigszins op leeftijd in de actiewereld – vooral aan advieswerk. Hij kwam terecht bij de woonsectie van het Jongeren Advies Centrum. Het was ook het begin van zijn rechtenstudie. Na zijn afstuderen dook hij onmiddellijk de sociale advocatuur in; hij sloot zich aan bij een advocatencollectief.

In de rechtzaal viel hij met zijn baard en de witte gymschoenen onder zijn toga al snel op: een non-confirmist, zoveel was duidelijk. Sociaal-advocaat is hij altijd gebleven. Tegenwoordig staat die term veelal voor de advocaat die zich inzet voor de laagstbetaalden, maar Donk hield zich meer aan de oorspronkelijke betekenis: een advocaat die partij kiest. Wel werknemers, geen werkgevers als client. Wel huurders, geen verhuurders.

Daar kwam nog bij dat Donk ook morele bezwaren had tegen de verdediging van zedendelinquenten en drugshandelaars. “Edelachtbare, mijn client wordt verdacht van cocainehandel, maar zoals u weet, verdedig ik geen drugsdealers; mijn client kan zich hier dus onmogelijk schuldig aan hebben gemaakt,” stelde hij eens vast aan het begin van een verdediging. Enige zelfspot stelde hij ook wel op prijs.

Hij zocht het in zaken voor actievoerders niet in juridische spitsvondigheid. Voor hem was de rechtszaal een schouwtoneel waar de politieke ideeen van zijn clienten moesten klinken. In kraakzaken kon hij buitengewoon gedetailleerd de maatschappelijke tegenstellingen uiteenzetten, met uitwassen als speculatie, waartegen zijn cliennten dan in opstand kwamen.

Die argumenten waren niet immer gloednieuw en het kon wel gebeuren dat een president wat vermoeid raakte bij Donks nooit korte maar altijd bevlogen betoog en verzocht om afronding. Donk legde bij zo’n gelegenheid uit dat zijn verhaal ook geenszins bestemd was voor de president, noch voor de openbaar aanklager, maar dat het de wens van zijn client was de zaak zo naar voren te brengen.

De vraag is natuurlijk of zo’n aanpak erg productief is, maar zijn clienten waardeerden dit en daar ging het om. Rechters hadden het wat moeilijker met hem. De president van het Hoog Militair Gerechtshof ergerde zich zo aan Donk -hij verdedigde nogal wat dienstweigeraars- dat hij hem wilde laten schrappen van de lijst van verdedigers. Die poging liep op niets uit.

Veel sociaal-advocaten werden de laatste jaren wat soepeler in de leer, maar dat was niets voor Donk. De rechtvaardige samenleving was het waard om voor te strijden. Overigens ging hij in zijn middelen wat minder ver dan veel van zijn clienten: Donk vond wel degelijk dat deze rechtsstaat ook de onze was.

Op zijn laatste bureau, Donk Breukelaar & Willemsen, toonde hij geen enkele belangstelling voor hierarchie; temidden van de jongeren speelde hij bepaald niet de nestor. Hij bleef jongensachtig.

PAUL ARNOLDUSSEN
Meer over Donk staat er in de laatste Ravage


terug